woensdag 8 november 2023

EEN FLUITJE VAN EEN CENT


Men zegt weleens dat men de muren op zich af zag komen. Hoewel ik al een week thuis zit, voel ik mezelf geenszins in die situatie verzeild geraakt. Ik heb dan ook niet daadwerkelijk een week lang thuis in de volcontinu eenzaamheidsdienst doorgebracht. Bijna dagelijks ben ik de deur uit gegaan om boodschappen aan te schaffen. De muren op mij af hebben zien komen zou ik tot daar aan toe hebben gevonden. Ik zou het als ronduit onprettig hebben opgevat de muren op mij af te zien komen, terwijl ik tegelijkertijd honger leed. En als ik het over 'honger' heb, bedoel ik honger. Dat u mijn honger niet verwart met trek. Trek is een pak gevulde koeken aanschaffen en er één, misschien twee uit eten. Honger is een pak gevulde koeken kopen, dat leeg eten en tot de conclusie komen dat je eigenlijk best trek in nog een gevulde koek hebt.

Maar ik zie de muren dus niet op mij afkomen, noch lijd ik honger, want ik heb al zes gevulde koeken gegeten. Desalniettemin vind ik dat het tijd is mij eens onder anderen te begeven. Ik besluit de deur uit te gaan, zonder doel voor ogen. Ik ga een eind lopen en zal vanaf buiten zien waar zich mensen ofwel inpandig bevinden, ofwel aanstalten maken ergens naar binnen te gaan. Ik zal socialiseren. Mij desnoods in een mêlee wagen.

Ik hoef nog geen tien minuten te wandelen of ik zie verscheidene mensen de ruimschoots verlichte entree van De Doelen binnen gaan. Ik sluit me bij hen aan. Dat is een mooi resultaat. Zonder doel vertrekken en binnen tien minuten De Doelen op een presenteerblad krijgen aangeboden. Bij binnenkomst word ik niet gefouilleerd, noch wordt mijn rugzak op de aanwezigheid van wapens of ongewenst meegebrachte etens- en drinkwaren gecontroleerd. Mooi, zo ben ik niet gedwongen mijn meegenomen flesje water al direct leeg te drinken. Via een trap en een horecaruimte, die ik slechts als kruip-door-sluip-doorroute benut, beland ik in hetgeen de concertzaal moet zijn. Ik schat dat het publieksdeel van de zaal voor de helft gevuld is. Er zal muziek worden gespeeld. Muziek, de enige herrie waarvoor ook nog betaald dient te worden, heb ik eens ergens gelezen. In dit geval hoeft er niets te worden betaald; er is van een toegangsprijs geen sprake. Het publiek wordt in staat gesteld het herrieprogramma gratis tot zich te nemen.

Het valt me op dat iedere bezoeker, niet één uitgezonderd, met iemand anders in gesprek is. Het lijkt wel een sociaal event. Een nadeel hiervan is dat ik me verloren voel, het benadrukt mijn teruggetrokken bestaan. Waar ik voorheen in gevallen van verlorenvoelendheid direct op mijn schreden zou zijn weergekeerd en naar huis zou zijn gegaan, monster ik nu eerst mijn omgeving. Bekenden zie ik niet, wat niet verwonderlijk is, want die heb ik nauwelijks. Er bestaan op deze planeet wél mensen die ik ken, van naam. Op de sociale media komen foto's voorbij, vergezeld van een naam. Het gebeurt dat ik de naam onthoud en het daarbij behorende gezicht. Die mensen ken ik dan dus. Tot nu toe ben ik nog niemand uit dit niet al te wijd uiteenlopende contingent tegengekomen.

Ik kijk om me heen om te zien of ik tijdens de muziekvoorstelling ergens kan zitten. Kennelijk is zich op de billen vlijend publiek niet de bedoeling. Al het zitmeubilair staat opeengestapeld tegen de verre muur tegenover het podium. Zo is extra staruimte voor toehoorders gecreëerd. In weerwil van die toegenomen ruimte voel ik mij bekropen raken door claustrofobie-light. Een paniekaanval ligt nog niet op de loer, maar van een je ne sais quoi, dat ik nu niet beter kan omschrijven dan verlorenvoelendheid in een semi-mêlee, is sprake.

Er zit weinig anders op. Als ik me niet gedwongen wil voelen weer op huis aan te gaan, moet ik tegen het gestapeld meubilair klimmen en daar bovenop gaan zitten. Dat brengt het gevaar met zich mee dat ik de aandacht op me zal richten, dat moet dan maar. Wat zouden alle ineens op mij gerichte blikken van het gehele publiek, vingers in mijn richting, getier, gescheld, gevloek en alle zaalspots mij uitlichtend mij voor kwaad kunnen berokkenen? Zo lang men zijn handen thuis houdt, niet fysiek wordt, is er niets wat me kan deren. Ja, ik zou dusdanig niet meer kunnen weten waar ik het zoeken moest dat ik flauw zou vallen. Ik zou me dermate ongemakkelijk kunnen gaan voelen dat ik zwaar zou gaan hyperventileren. Ik zou een hartinfarct kunnen krijgen en ter plekke sterven. Maar wat zou dat? Dood zou ik toch ooit gaan. Vergeleken met de uitgestrekte maten van het universum valt nu de moord steken of veertig jaren later sterven in het complete niet. Dat brengen ze tegenwoordig heel mooi in beeld met nieuwe telescopen, die uitgestrektheid. Zie ik thuis weleens op internet. Dat schijnt allemaal best wel ver weg te zijn. Ik heb het met Streetview proberen op te zoeken. Vergeefse moeite.

Niet van dat benauwde. Ik werp mijn rugzak bovenop de gestapelde zitmeubels en klim er zelf achteraan. Zoals men het tegenwoordig formuleert om wilskracht te benadrukken en eerder geuite bewoordingen kracht bij te zetten: 'dat dus'.

Als ik me heb omgedraaid en de zaal in kijk, val ik bijna flauw van teleurstelling. Ik heb een probleem: er is niet één persoon die ook maar mijn richting op kijkt. Het interesseert kennelijk helemaal geen mens dat er iemand uit hun midden zojuist het gore lef heeft weten op te brengen een doelbewust opgestapelde verzameling zitmeubilair te beklimmen. Die verschrikkelijke collectieve onverschilligheid. Het lijkt wel alsof bezoekers hier voor de praatjes met elkaar en – wellicht – de muziek komen.

Juist op tijd dringt het tot me door dat ik niet moet denken in teleurstellingen en problemen. Ik moet uitgaan van uitdagingen en kansen. Dat heb ik mezelf ooit aangeleerd. Tenminste, de eigenaar van de snackbar waar ik vaak kwam, heeft me dat bijgebracht. 'Uitdagingen en kansen, verder niks,' zei hij dan. En verdomd. Je proefde het niet alleen aan zijn patat. Ook aan zijn frikandellen en nasischijven. 'Uitdagingen en kansen. Verder niks.' Hoogstens verder mayonaise, currysaus en uitjes op de frikandel.

Wicky de Viking haalde – als hij met teleurstellingen en problemen werd geconfronteerd – zijn wijsvinger een aantal maal langs en onder zijn neus en zei dan opgetogen: 'ik heb het!' Ik word vergast op een vergelijkbare Aha-erlebnis. Nu ik van bovenaf zicht op de zaal en het publiek heb, kan ik foto's maken. En als ik achteraf mensen van wie ik de naam ken op de afbeeldingen tref, kan ik de prenten op de sociale media plaatsen en iets doen wat ik nooit eerder heb gedaan: ik kan de afgebeelde personen taggen. In the future everyone will be famous for fifteen minutes? Make that the cat wise. Forget about it. Nowadays everybody will be tagged at least once. Zie daar uw luttele seconden roem. De tag. Elke aardbewoner zijn imaginair standbeeld. Of duizenden imaginaire standbeelden. Als men wat vaker wordt getagd. Bij mijn weten ben ik zelf nog nooit getagd. Tenminste, mij is op de sociale media nog nooit taggerij met mijn naam erbij vermeld gewaar geworden.

De muziek dringt niet tot me door. Ik maak foto's van het publiek. Als ik naar de realiteit kijk, zie ik geen enkele bekende. Als ik de foto's op het veel te kleine schermpje van mijn telefoon probeer af te speuren, lukt het me zelfs nauwelijks bezoekers van geslacht te onderscheiden. Al is dat laatste misschien wel zo totaal melting pot non-binair en niet stigmatiserend gewenst. Je weet dat tegenwoordig niet. Je kunt van jezelf het idee hebben dat je geen enkele vormfout maakt en iemand beleefd bejegent door 'Meneer' als aanhef te bezigen; toch beland je in een bonje omdat iemand gender-verongelijkt raakt. Of je wordt gemolesteerd omdat je het versteend geraakte woord 'geslacht' in plaats van 'gender' bezigt. Persoon afgevoerd naar ziekenhuis na ruzie om hem/haar/hen. Hoe het ook zij: wat het taggen betreft – van al was het dan ook maar slechts één persoon – ben ik nog steeds kansloos.

Als ik er nu eens achterkwam wat de naam van de band is die ik nu al minuten lang zit te registreren. Dan google ik thuis de naam van het ensemble, krijg ik waarschijnlijk een verwijzing naar hun Facebook of Instagram en misschien zelfs beide. Met een beetje geluk staan ook de namen van de individuele muzikanten vermeld.

Ik druk op de stop-functie van de camera. De muziek opnemen is ineens veel minder belangrijk. Ik zoom geheel in en maak van elk bandlid een zo close mogelijke foto. Als ik er zeker van ben dat ik iedere muzikant helder in beeld heb, tracht ik te onderscheiden wie welk instrument bespeelt. Ik sluit de camerafunctie; ik open de notitie-app: links voor => sologitaar; midden voor => zang; midden achter => drums; rechts voor => basgitaar. Het stelt me gerust dat ik, door het geluid en de bewegingen van de snaarinstrumentbespelers met elkaar in overeenstemming te brengen, teminste in staat ben het onderscheid tussen solo- en basgitarist te maken. Gerustgesteld vouw ik mijn telefoon dicht en stop die in mijn rugzak. Ik voel mijn flesje water in de rugzak, haal het eruit en drink het achter elkaar leeg. Het verkwikt me nog meer. Ik draai me om en klim van het gestapelde meubilair af. Thuis zal ik uitvinden of de bandleden individueel op het wereldwijde web worden vermeld. Als dat daadwerkelijk zo is en het ook nog eens de sociale media betreft, zal ik eindelijk in mijn leven iemand kunnen taggen. En misschien zal ik daarna zelf ook ooit worden getagd.


To be tagged or not to be tagged, that's the question.


Het leven: eigenlijk is het een fluitje van een cent.