“De
Spaanse ex-koning Juan Carlos had seks met 4786 vrouwen,” las Harry
Mulisch. Misnoegd sloeg hij Het
Dagblad van Gene Zijde dicht.
“Wat
een minuscuul aantal, wat een mietje,” mompelde hij. “4786
vrouwen is wel exact het aantal vrouwen met wie ik het bed deelde,
terwijl ik mijn pijp nog in mijn mond had. Dat is dan weer een mooi
toeval zoals slechts Harry Mulisch het in zijn alle uitspanselen
overschrijdend oeuvre zou weten te verwerken. Ach ja, dat waren nog
eens tijden. Toen literatuur nog literatuur was. Leefde Harry Mulisch
nog maar.”
Harry
pinkte een post mortem traantje weg bij de gedachten aan zijn
verscheiden en riep God tot de orde: “Hé, prutser. Volgens mij
zijn de tranen hier aan gene zijde een stuk droger dan op het
ondermaanse. Kijk eens of dat recht te breien is. En niet door
lukraak een zee te openen. Dus die Mozes van je houd je maar lekker
buiten beeld. Dit maal wil ik de klus wetenschappelijk geklaard
zien.”
Hij
schudde vermoeid zijn hoofd. Wie had hier nu de hemel ontdekt? God of
Harry Mulisch? Even overwoog hij nog of hij God moest opdragen daar
beneden de groeten te doen aan Jerolimo, den Spaanschen Brabander.
Dat was tenminste een Spanjool van wie je op aan kon. Geen Juan
Carlos, of hoe die omhooggevallen berber ook mocht heten. Jerolimo
had destijds de beste pijptabak van Amsterdam gehad. En nooit was die
malle Spaanschen Brabander te beroerd geweest om Café Américain aan
te doen en Harry van verschen rookwaren te voorzien. Toch zag Harry
af van zijn idee God te bevelen Jerolimo de groeten te doen. Het
probleem met de Brabanders van tegenwoordig was – of zij nu
Spaanschen of gewonen Brabanders waren – dat zij zich wat betreft
de productie van rookwaren bepaald niet tot tabak beperkten. Nee, dat
moest een soort gras zijn met een THC-gehalte waar een paard niet
eens meer de hik van kreeg, maar waarvan de fameuze drafhengst Jojo
Buitenzorg vijfvoudig zou reïncarneren. Harry mocht dan ook na zijn
hemelwaarts gaan nog een verwoed pijproker zijn. Dat betrof chillum-
noch waterpijp. Hij rookte nog altijd een authentieke herenpijp.
Jerolimo zou tegenwoordig vast coffeeshops via de achterdeur
bevoorraden. Met dat soort crimineel geteisem wilde een Heer van
Buitengewone Stand niets te schaften hebben. Ook niet als die Heer
van Buitengewone Stand inmiddels was overleden.
Harry
verveelde zich. Het kwam niet vaak voor, maar nu verveelde hij zich.
Daar beneden had hij nooit last van verveling gehad. Op momenten dat
hij er niet wist wat met zijn tijd te doen, belde hij gewoon vanuit
een telefooncel balorig een horeca-uitspanning, vroeg in het Engels
of Harry Mulisch aanwezig was, waarna een kelner luidkeels
wereldkundig maakte dat er a
telephone call for mister Harry Mulisch was.
Eén maal had hij ook zo'n geintje met André Hazes uitgehaald. Dat
was toen de corpulente volkszanger lag opgebaard in de Amsterdam
Arena. Zelf zou Harry in een dergelijk geval zijn opgestaan uit zijn
kist om de telefoon te beantwoorden; de volkszanger was daar te
gewoontjes voor en was doodgemoedereerd blijven liggen.
Een
ogenblik overwoog Harry te bellen met een coffeeshop in Sint
Willebrord om daar zijn naam te laten omroepen, maar hij zag er
direct de volstrekte overbodigheid van in. Niemand zou er zijn naam
kennen. Belachelijk eigenlijk, nu hij erover nadacht. Nederwiet met
het hoogste THC-gehalte zou niet 'Skunk', 'Original Haze' of
'Northern Light' moeten heten, maar 'Harry Mulisch'.
“Ha,
A. f. Th, meid, wat ben je afgevallen. Van de drank af en je nu weer
de Aanslag roken aan drie gram 'Harry Mulisch' in coffeeshop De
Ontdekking van de Hemel?”
mijmerde Harry flauw glimlachend voor zich uit. Harry sprak de
initialen 'A, f, Th' altijd overdreven duidelijk apart uit. Opdat
niemand hem ervan kon verdenken een flauwe woordspeling te maken. Een
woordspeling die toch overbodig zou zijn. A, f, Th wist zelf best dat
Harry hem een aft vond.
Mensen
konden beweren van de overleden Harry Mulisch wat ze wilden. Ondanks
zijn dood wist hij zich meestal nog aardig te vermaken. Meestal. Maar
nu was het moment daar, de verveling sloeg toe. En tot overmaat van
ramp was zijn pijptabak ook nog bijna op.
Harry
zou Harry echter niet zijn als hij niet ineens met een deus
ex machina
op de proppen zou komen. Hij zou God opdragen nederwaarts te dalen en
daar een jojo voor hem aan te schaffen. Het jojoën zou een geweldig
substituut vormen voor het stoppen van een pijp. Als hij maar iets
met zijn handen te doen had. Anders zou hij straks nog overgaan tot
zoiets volks als masturbatie. Dat was hem tijdens zijn leven nooit
overkomen. Een man die met zoveel vrouwen het bed deelde als Harry
Mulisch kon immers nooit tijd hebben om zich tot onaneren te
verlagen. Met de beste wil van alle uitspanselen in het heelal was
zoiets volstrekt ongeloofwaardig. Zelfs in het oeuvre van Harry
Mulisch kon dat niet ineens zomaar voorkomen. Ook gedurende de tijd
die hem hier aan gene zijde resteerde – en het zag ernaar uit dat
dit inderdaad voor eeuwig was – zou Harry nooit de hand aan
zichzelf slaan.
Hij
was me daar André Hazes niet. Die masturbeerde hier aan gene zijde nog als hij aan
zijn veertigste blikje pils van de dag bezig was.