Men
zegt weleens dat men de muren op zich af zag komen. Hoewel ik al een
week thuis zit, voel ik mezelf geenszins in die situatie verzeild
geraakt. Ik heb dan ook niet daadwerkelijk een week lang thuis in de
volcontinu eenzaamheidsdienst doorgebracht. Bijna dagelijks ben ik de
deur uit gegaan om boodschappen aan te schaffen. De muren op mij af
hebben zien komen zou ik tot daar aan toe hebben gevonden. Ik zou het
als ronduit onprettig hebben opgevat de muren op mij af te zien
komen, terwijl ik tegelijkertijd honger leed. En als ik het over
'honger' heb, bedoel ik honger. Dat u mijn honger niet verwart met
trek. Trek is een pak gevulde koeken aanschaffen en er één,
misschien twee uit eten. Honger is een pak gevulde koeken kopen, dat
leeg eten en tot de conclusie komen dat je eigenlijk best trek in nog
een gevulde koek hebt.
Maar
ik zie de muren dus niet op mij afkomen, noch lijd ik honger, want ik
heb al zes gevulde koeken gegeten. Desalniettemin vind ik dat het
tijd is mij eens onder anderen te begeven. Ik besluit de deur uit te
gaan, zonder doel voor ogen. Ik ga een eind lopen en zal vanaf buiten
zien waar zich mensen ofwel inpandig bevinden, ofwel aanstalten maken
ergens naar binnen te gaan. Ik zal socialiseren. Mij desnoods in een
mêlee wagen.
Ik
hoef nog geen tien minuten te wandelen of ik zie verscheidene mensen
de ruimschoots verlichte entree van De Doelen binnen gaan. Ik sluit
me bij hen aan. Dat is een mooi resultaat. Zonder doel vertrekken en
binnen tien minuten De Doelen op een presenteerblad krijgen
aangeboden. Bij binnenkomst word ik niet gefouilleerd, noch wordt
mijn rugzak op de aanwezigheid van wapens of ongewenst meegebrachte
etens- en drinkwaren gecontroleerd. Mooi, zo ben ik niet gedwongen
mijn meegenomen flesje water al direct leeg te drinken. Via een trap
en een horecaruimte, die ik slechts als kruip-door-sluip-doorroute
benut, beland ik in hetgeen de concertzaal moet zijn. Ik schat dat
het publieksdeel van de zaal voor de helft gevuld is. Er zal muziek
worden gespeeld. Muziek, de enige herrie waarvoor ook nog betaald
dient te worden, heb ik eens ergens gelezen. In dit geval hoeft er
niets te worden betaald; er is van een toegangsprijs geen sprake. Het
publiek wordt in staat gesteld het herrieprogramma gratis tot zich te
nemen.
Het
valt me op dat iedere bezoeker, niet één uitgezonderd, met iemand
anders in gesprek is. Het lijkt wel een sociaal event. Een nadeel
hiervan is dat ik me verloren voel, het benadrukt mijn teruggetrokken
bestaan. Waar ik voorheen in gevallen van verlorenvoelendheid direct
op mijn schreden zou zijn weergekeerd en naar huis zou zijn gegaan,
monster ik nu eerst mijn omgeving. Bekenden zie ik niet, wat niet
verwonderlijk is, want die heb ik nauwelijks. Er bestaan op deze
planeet wél mensen die ik ken, van naam. Op de sociale media komen
foto's voorbij, vergezeld van een naam. Het gebeurt dat ik de naam
onthoud en het daarbij behorende gezicht. Die mensen ken ik dan dus.
Tot nu toe ben ik nog niemand uit dit niet al te wijd uiteenlopende
contingent tegengekomen.
Ik
kijk om me heen om te zien of ik tijdens de muziekvoorstelling ergens
kan zitten. Kennelijk is zich op de billen vlijend publiek niet de
bedoeling. Al het zitmeubilair staat opeengestapeld tegen de verre
muur tegenover het podium. Zo is extra staruimte voor toehoorders
gecreëerd. In weerwil van die toegenomen ruimte voel ik mij bekropen
raken door claustrofobie-light. Een paniekaanval ligt nog niet op de
loer, maar van een je
ne sais quoi,
dat ik nu niet beter kan omschrijven dan verlorenvoelendheid in een
semi-mêlee, is sprake.
Er
zit weinig anders op. Als ik me niet gedwongen wil voelen weer op
huis aan te gaan, moet ik tegen het gestapeld meubilair klimmen en
daar bovenop gaan zitten. Dat brengt het gevaar met zich mee dat ik
de aandacht op me zal richten, dat moet dan maar. Wat zouden alle
ineens op mij gerichte blikken van het gehele publiek, vingers in
mijn richting, getier, gescheld, gevloek en alle zaalspots mij
uitlichtend mij voor kwaad kunnen berokkenen? Zo lang men zijn handen
thuis houdt, niet fysiek wordt, is er niets wat me kan deren. Ja, ik
zou dusdanig niet meer kunnen weten waar ik het zoeken moest dat ik
flauw zou vallen. Ik zou me dermate ongemakkelijk kunnen gaan voelen
dat ik zwaar zou gaan hyperventileren. Ik zou een hartinfarct kunnen
krijgen en ter plekke sterven. Maar wat zou dat? Dood zou ik toch
ooit gaan. Vergeleken met de uitgestrekte maten van het universum
valt nu de moord steken of veertig jaren later sterven in het
complete niet. Dat brengen ze tegenwoordig heel mooi in beeld met
nieuwe telescopen, die uitgestrektheid. Zie ik thuis weleens op
internet. Dat schijnt allemaal best wel ver weg te zijn. Ik heb het met Streetview proberen op te zoeken. Vergeefse moeite.
Niet
van dat benauwde. Ik werp mijn rugzak bovenop de gestapelde
zitmeubels en klim er zelf achteraan. Zoals men het tegenwoordig formuleert
om wilskracht te benadrukken en eerder geuite bewoordingen kracht bij
te zetten: 'dat dus'.
Als
ik me heb omgedraaid en de zaal in kijk, val ik bijna flauw van
teleurstelling. Ik heb een probleem: er is niet één persoon die ook
maar mijn richting op kijkt. Het interesseert kennelijk helemaal geen
mens dat er iemand uit hun midden zojuist het gore lef heeft weten op
te brengen een doelbewust opgestapelde verzameling zitmeubilair te
beklimmen. Die verschrikkelijke collectieve onverschilligheid. Het
lijkt wel alsof bezoekers hier voor de praatjes met elkaar en –
wellicht – de muziek komen.
Juist
op tijd dringt het tot me door dat ik niet moet denken in
teleurstellingen en problemen. Ik moet uitgaan van uitdagingen en
kansen. Dat heb ik mezelf ooit aangeleerd. Tenminste, de eigenaar van
de snackbar waar ik vaak kwam, heeft me dat bijgebracht. 'Uitdagingen
en kansen, verder niks,' zei hij dan. En verdomd. Je proefde het niet
alleen aan zijn patat. Ook aan zijn frikandellen en nasischijven.
'Uitdagingen en kansen. Verder niks.' Hoogstens verder mayonaise,
currysaus en uitjes op de frikandel.
Wicky
de Viking haalde – als hij met teleurstellingen en problemen werd
geconfronteerd – zijn wijsvinger een aantal maal langs en onder
zijn neus en zei dan opgetogen: 'ik heb het!' Ik word vergast op een
vergelijkbare Aha-erlebnis.
Nu ik van bovenaf zicht op de zaal en het publiek heb, kan ik foto's
maken. En als ik achteraf mensen van wie ik de naam ken op de
afbeeldingen tref, kan ik de prenten op de sociale media plaatsen en
iets doen wat ik nooit eerder heb gedaan: ik kan de afgebeelde
personen taggen. In
the future everyone will be famous for fifteen minutes? Make that the
cat wise. Forget about it. Nowadays everybody will be tagged at least
once. Zie
daar uw luttele seconden roem. De tag. Elke aardbewoner zijn
imaginair standbeeld. Of duizenden imaginaire standbeelden. Als men
wat vaker wordt getagd. Bij mijn weten ben ik zelf nog nooit getagd.
Tenminste, mij is op de sociale media nog nooit taggerij met mijn
naam erbij vermeld gewaar geworden.
De
muziek dringt niet tot me door. Ik maak foto's van het publiek. Als
ik naar de realiteit kijk, zie ik geen enkele bekende. Als ik de
foto's op het veel te kleine schermpje van mijn telefoon probeer af
te speuren, lukt het me zelfs nauwelijks bezoekers van geslacht te
onderscheiden. Al is dat laatste misschien wel zo totaal melting
pot
non-binair en niet stigmatiserend gewenst. Je weet dat tegenwoordig
niet. Je kunt van jezelf het idee hebben dat je geen enkele vormfout
maakt en iemand beleefd bejegent door 'Meneer' als aanhef te bezigen; toch beland je in een bonje omdat iemand gender-verongelijkt raakt. Of
je wordt gemolesteerd omdat je het versteend geraakte woord
'geslacht' in plaats van 'gender' bezigt. Persoon
afgevoerd naar ziekenhuis na ruzie om hem/haar/hen.
Hoe het ook zij: wat het taggen betreft – van al was het dan ook
maar slechts één persoon – ben ik nog steeds kansloos.
Als
ik er nu eens achterkwam wat de naam van de band is die ik nu al
minuten lang zit te registreren. Dan google ik thuis de naam van het
ensemble, krijg ik waarschijnlijk een verwijzing naar hun Facebook of
Instagram en misschien zelfs beide. Met een beetje geluk staan ook de
namen van de individuele muzikanten vermeld.
Ik
druk op de stop-functie van de camera. De muziek opnemen is ineens
veel minder belangrijk. Ik zoom geheel in en maak van elk bandlid een
zo close mogelijke foto. Als ik er zeker van ben dat ik iedere muzikant
helder in beeld heb, tracht ik te onderscheiden wie welk instrument
bespeelt. Ik sluit de camerafunctie; ik open de notitie-app: links
voor => sologitaar; midden voor => zang; midden achter =>
drums; rechts voor => basgitaar.
Het stelt me gerust dat ik, door het geluid en de bewegingen van de
snaarinstrumentbespelers met elkaar in overeenstemming te brengen,
teminste in staat ben het onderscheid tussen solo- en basgitarist te
maken. Gerustgesteld vouw ik mijn telefoon dicht en stop die in mijn
rugzak. Ik voel mijn flesje water in de rugzak, haal het eruit en
drink het achter elkaar leeg. Het verkwikt me nog meer. Ik draai me
om en klim van het gestapelde meubilair af. Thuis zal ik uitvinden of
de bandleden individueel op het wereldwijde web worden vermeld. Als dat daadwerkelijk zo is en het ook nog eens de sociale media betreft, zal ik eindelijk in mijn leven iemand kunnen taggen. En misschien zal
ik daarna zelf ook ooit worden getagd.
To
be tagged or not to be tagged, that's the question.
Het
leven: eigenlijk is het een fluitje van een cent.